Categories
Recent Entries

Archives

June 04, 2005

Verhaaltje na het slapengaan

Nacht 1

Brenda was klaarwakker. De eerste nacht in een vreemd bed, na de eerste dag in een vreemde stad; het verbaasde haar niet dat ze niet kon slapen, maar het was wel vervelend.

Naar jaarlijkse gewoonte was ze die krokusvakantie met haar beste vriendin Kaat naar een Europese hoofdstad getrokken. De keuze was dit jaar op Warschau gevallen. Dit was haar eerste buitenlandse reis sinds ze het voorgoed had uitgemaakt met Milan. Het was verfrissend zich geen zorgen te hoeven maken over wat hij uitspookte terwijl zij op stap was.

Brenda en Kaat hadden rondgewandeld in de oude stad, die door de sneeuw een sprookjesachtige sfeer uitademde. Nu ja, oude stad, die was tijdens de tweede wereldoorlog compleet platgebombardeerd, dus alles dateerde van in de jaren vijftig of zo. Maar het was er wel mooi. Door het winterse weer was het er redelijk rustig, en de meisjes hadden er erg van genoten om zo maar wat rond te dwalen en in verlaten achterafstraatjes op huizen te stoten die minstens even mooi waren als die op het marktplein. Af en toe stak er een gemeen koude wind op, maar ze waren warm ingepakt en voor Brenda voelde die ijzige adem in haar gezicht als een bewijs dat ze leefde. Als kind al had ze zich immers vaak afgevraagd of ze wel echt bestond, of ze niet de fantasie of droom van iemand anders was. Het tintelen van haar vingers die ze warmde aan een beker hete chocomelk toen ze wat later in een gezellig cafeetje zaten, was voor haar het ultieme bewijs. Echte pijn kan iemand anders voor je verzinnen, maar die kleine gewaarwordingen zijn helemaal van jezelf. Ze had dit nooit tegen iemand verteld, bang dat ze haar dan een rare zouden vinden. Ook tegenover haar beste vriendin hield ze haar angsten meestal verborgen. In plaats van het hier over te hebben, gaven ze luidkeels commentaar op de ober met de flaporen en het sexy kontje en de andere mensen rondom hen. Er was toch geen mens die hen verstond. Toen ze terugkeerden naar de jeugdherberg was het al aan het schemeren. De sneeuw viel met dikke pakken uit de hemel. In de verte brandde spookachtig de eeuwige vlam bij het graf van de onbekende soldaat. ’s Avonds hadden ze pasta klaargemaakt en een fles wijn gedeeld met hun twee Amerikaanse kamergenoten.

De beelden van de dag bleven door haar hoofd spoken. Soms wou ze dat ze haar hersenen uit kon zetten, stoppen met denken, dan zou het haar niet altijd zo veel moeite kosten om in slaap te vallen. Het was zeker niet altijd omdat ze zich ergens zorgen over maakte, leuke dingen konden haar net zo goed uit haar slaap houden, of hele kleine details waar je overdag niet eens op let.

Ze dacht aan Louise, die twee weken geleden op negenennegentig jarige leeftijd was overleden in het bejaardentehuis waar ze werkte. Buiten Brenda zelf en een collega waren er maar drie mensen op haar begrafenis geweest. Zo ver Brenda wist was geen van hen Louise ooit komen bezoeken in het tehuis, terwijl zij haar toch altijd een interessante vrouw had geleken. Ze was altijd vriendelijk tegen iedereen, had veel meegemaakt in haar leven, en ze vertelde Brenda altijd prachtige verhalen over haar man, die twintig jaar eerder gestorven was, al vergat Louise dat op het einde wel eens.

Ze dacht aan het sletje waarmee ze Milan vorig weekend had gezien. Ze had zelf ook wel een dik gat, maar ze zou daar nooit de aandacht op vestigen door zo’n absurd strakke minirok te dragen. Maar ja, Milan had geen smaak. Wat zei dat over haar? Ze waren toch zes jaar samen geweest. Nu ja, samen, het was minstens twintig keer uit geweest en ook als ze terug bij elkaar waren trok Milan zich daar niet al te veel van aan.

Zuchtend draaide ze zich nog maar eens om. Volgens haar horloge was het bijna zes uur ’s morgens.

Ze overliep hun plannen voor de volgende dagen nog eens. Łazienki Park, de resten van het Joodse getto, de Russische markt in Praga. Volgens de Amerikanen moesten ze ook zeker het museum van moderne kunst in het Ujazdow kasteel bezoeken.

Ze bedacht dat haar neiging tot slapeloosheid misschien wel de reden was dat ze zo lang was samengebleven met Milan. In de eenzaamheid van de nacht iemand hebben om tegen aan te kruipen hielp. En misschien was Louise wel de reden dat ze het uiteindelijk toch had aangedurfd om er een einde aan te maken. Mannen sterven vroeger, dus was het niet omdat ze een vriend had dat ze niet eenzaam zou sterven. Louise had wel een man gehad, maar geen beste vriendin. Ze wist dat ze morgen met Kaat plezier zou maken, en met een beetje geluk zouden ze dat ook op hoogbejaarde leeftijd in het bejaardentehuis nog kunnen doen. Milan kon haar gestolen worden.

Dag 1

Om half zeven besloot Brenda dat het geen zin had nog te proberen in slaap te vallen. Ze stond op, nam een douche, zette thee en ging met een reisgids in de keuken zitten. Het was nog muisstil in de jeugdherberg, iedereen leek in een diepe slaap verzonken.

Toen het bijna tien uur was, besloot ze Kaat te wekken. Maar dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan. Haar vriendin reageerde niet toen Brenda haar naam zei, en ook schudden of de dekens wegtrekken had geen enkel effect. Vreemd.

Brenda wou nu toch echt wel naar buiten, voor het vier uur was en weer donker. Ze deed haar schoenen aan, en een nogal versleten maar warme grijsgroene trui. Toen ze die over haar hoofd trok bedacht ze dat ze hem de laatste keer had aangehad toen ze Milan betrapt had met Janice, die verondersteld werd een van haar beste vriendinnen te zijn. Ze hadden liggen neuken op de grond in de woonkamer toen ze onverwacht vroeger thuiskwam van haar werk. Haar angst om alleen oud te worden had ervoor gezorgd dat ze het toen niet had uitgemaakt met Milan, het was toch niet de eerste keer dat hij haar bedroog, maar met Janice was het nooit meer goed gekomen. De zogenaamde vriendin had verschillende keren geprobeerd haar excuses aan te bieden, maar Brenda hoorde de woorden niet eens. Janice moest maar één woord horen zeggen of Brenda hoorde enkel het belachelijk overdreven gekreun dat ze die fatale namiddag had uitgestoten. Brenda deed snel haar jas aan over de vervloekte trui, gevolgd door een sjaal, handschoenen en muts. Voor Kaat liet ze een briefje achter dat ze rond de middag terug zou zijn. Beneden zag ze dat ook de receptioniste met haar hoofd op het bureau in slaap gevallen was.

Op de binnenplaats zag ze voor het eerst die dag een wezen dat niet in winterslaap gegaan was: een musje dat door de sneeuw huppelde. Toen ze dichterbij kwam vloog het weg. Gisteren waren hier nog schoolkinderen aan het spelen geweest. Om zeker te zijn dat ze straks terug naar binnen zou kunnen (ze was er niet echt zeker van dat iemand de bel zou horen), haalde ze een leeg blikje cola uit een vuilbak en legde dat tussen de poort. Op straat was geen levende ziel te zien. Niet in de rustige straat waar de jeugdherberg gelegen was, niet op het plein met indrukwekkende gebouwen uit de Stalinistische tijd (in één daarvan was nu een Kentucky Fried Chicken-restaurant gehuisvest) waar die op uit kwam, niet op de gisteren zo drukke winkelstraat Marszałkowska of langs de beroemde Koningsweg, waar ze zich de dag daarvoor nog aan het drukke verkeer geërgerd had. Nu was het de stilte waarvan ze het op de zenuwen kreeg. Door de ongeruimde sneeuw waren zelfs haar eigen voetstappen haast onhoorbaar.
Om te bewijzen dat ze bestond ging ze in het midden van de straat staan en riep zo luid ze kon: “Hey! Wakker worden! Wake up!”
Enkel een kraai, net zo eenzaam als zij, kraste haar toe tot antwoord.

Toen ze de oude stad naderde, hoorde ze plots een geluid. Het was geen dier, maar ook geen mens. Het bleken de ruitenwissers van een taxi te zijn, waarin de chauffeur lag te snurken. Ze trok de deur open en zette de motor af.

Plots herinnerde ze zich dat aan het graf van de Onbekende Soldaat steeds twee soldaten op wacht stonden. Die konden toch niet ook in slaap gevallen zijn? Trots op haar vindingrijkheid rende ze erheen. De adrenaline raasde door haar lijf nu het ernaar uitzag dat deze bizarre nachtmerrie bijna gedaan was. Al lopend probeerde ze zich voor te stellen hoe ze in gebarentaal met de soldaten zou communiceren. Ze nam aan dat zij geen Engels of Duits zouden spreken, en zijzelf kende alles bij elkaar nog geen tien woorden Pools. Door haar enthousiasme vergat ze de weersomstandigheden, gleed ze uit en viel op haar achterste. Hoewel haar val door de sneeuw werd gebroken deed dat toch behoorlijk pijn, waardoor ze tenminste zeker kon zijn dat zijzelf niet in slaap gevallen was en dit geen droom was. Het laatste stukje wandelde ze traag en behoedzaam. De sneeuw die uit de hemel viel belemmerde haar zicht, en ze kon het graf al bijna aanraken toen ze de soldaten zag. In plaats van er voor te staan waken, lagen ze tegen het graf aangeleund te slapen. Brenda hoopte maar dat de eeuwige vlam hen genoeg warmte zou geven om niet dood te vriezen.

Eenzaam en ontmoedigd wandelde ze terug naar de jeugdherberg. Die nacht had ze de gedachten en beelden die maar door haar brein bleven razen vervloekt, nu was er slechts één zin die zich bleef herhalen: “Ik snap het niet.” Ze was sinds ze de slapende soldaten had gezien ook doodmoe. Ze wou eigenlijk een dutje doen, maar ze was veel te bang om nooit meer wakker te worden. Vandaag wou ze niet als alle anderen zijn.

Terug in de jeugdherberg controleerde ze alle kamers om te zien of er misschien nog iemand wakker was, maar dat bleek niet het geval te zijn. Ze checkte haar e-mails, zeven nieuwe berichten maar allemaal spam. Toen gebruikte ze de telefoon aan de receptie om haar moeder en oma te bellen (de enige twee telefoonnummers die ze van buiten kende, op dat van Milan na dan), maar geen van beiden nam op. Dat was uiteraard allemaal niet abnormaal, maar ze begon zich toch af te vragen of deze vreemde slaapziekte alleen Warschau getroffen had, of de hele wereld.

Ze ging naar de keuken en maakte verloren brood klaar – de eieren en melk waren niet van hen, maar ze dacht dat de eigenaar haar dat gezien de omstandigheden wel zou vergeven. De rest van de dag liep ze doelloos en verdwaasd door de stad. ’s Avonds probeerde ze nog eens zonder resultaat naar huis te bellen, en speurde tevergeefs nog eens de hele jeugdherberg af op zoek naar een wakker iemand. Ze warmde een restje pasta van gisteren op, maar kreeg amper een hap door haar keel. Ze had nog maar drie sigaretten over. En ze was zo moe. Maar ze mocht niet slapen. Maar ze was zo moe. Even in bed gaan rusten met een boek om me wakker te houden kan geen kwaad …

Dag 2

De volgende ochtend werd Brenda wakker met het gevoel dat ze een rare droom had gehad die ze zich even niet kon herinneren. Ze draaide zich nog even om, maar na tien minuten herinnerde ze zich met een schok alles weer. Maar het was geen droom geweest, of toch? Volgens haar horloge was er inderdaad een dag voorbij gegaan. Maar het was nog geen zeven uur, dus was het logisch dat iedereen nog in bed lag. En als zij in slaap kon vallen en weer wakker kon worden, waarom zouden de anderen dat dan niet kunnen? Alles was vast weer normaal.
“Kaat?” vroeg ze hoopvol. “Ben je al wakker?”
Haar vriendin antwoordde niet. Ze vertelde zichzelf nogmaals dat dat niet vreemd was op dat uur. Ze stond op en ging naast Kaats bed staan. Die had een vredige, tevreden uitdrukking op haar gezicht. Ze zou niet goed gezind zijn als ze zo vroeg wakker werd gemaakt. Minutenlang stond Brenda twijfelend naar haar te kijken. Toen kon ze zich niet langer inhouden, en begon als een razende het meisje heen en weer te schudden. Zonder resultaat. Haar hart bonkte in haar keel. Ze smeekte, brulde, huilde, maar Kaat bleef rustig doorslapen. Ook de Amerikanen waren niet wakker te schudden. Wanhopig liet Brenda zich op de grond zakken. Waarom overkwam dit haar? Wat was hier in godsnaam de bedoeling van?

Na een tijdje vermande ze zich en ging naar beneden, waar de receptioniste nog steeds zat te slapen. OK, zei ze tegen zichzelf, heel Warschau is in winterslaap gegaan, of misschien wel in een honderdjarige slaap zoals het kasteel van doornroosje (de soldaten aan het graf van de Onbekende Soldaat hadden er net zo bijgelegen als de wachters in de Efteling). Het kan niet maar het is toch zo. Maar ergens daarbuiten zijn nog mensen wakker. Je belt gewoon naar huis, waar niemand reden heeft om in winterslaap te gaan omdat er geen winter is. Ze nam de telefoon op. Shit. De lijn was dood. Geen paniek. We leven in de eenentwintigste eeuw, en als je niet kunt bellen, dan e-mail je gewoon. Met bonzend hart ging ze naar de computers, die op een tussenverdieping achter de receptie stonden. Ze werkten, maar ze had geen nieuwe mails. Niets abnormaals. Ze besloot een e-mail naar iedereen in haar adresboek te sturen.

Dag mensen allemaal,
Groetjes uit Warschau! Het is hier koud, en het sneeuwt. Dat is heel mooi, en Warschau is ook wel een mooie stad, maar er is hier precies ook iets raar aan de hand. Wie meer wil weten moet me maar terug mailen.

Brenda

Ze hoopte maar dat ze daarmee toch de nieuwsgierigheid van een aantal mensen gewekt had. De waarheid durfde ze niet te schrijven, ze wilde niet dat iedereen haar voor compleet geschift zou houden. Daarna stuurde ze nog een aparte mail naar Thomas, de vriend van Kaat en een enorme computernerd, met de vraag om alstublieft zo snel mogelijk terug te mailen, zonder verdere uitleg. Ze haatte het om wanhopig te klinken, maar hoewel ze Kaat vaak uitlachte omdat ze samen was met zo’n sul, wist ze wel dat hij een goed hart had, en een noodkreet niet in de wind zou slaan. Plots besefte ze dat een sullige maar lieve vriend eigenlijk veel interessanter was dan een coole klootzak.

Ze maakte een uitgebreid ontbijt met wat ze in de ijskast en de keukenkastjes kon vinden. Als dit nog lang duurde, zou ze toch ergens anders eten vandaan moeten zien te halen. Ze was eigenlijk op dieet, maar nu had ze toch echt wel een overdosis vet en suiker verdiend. Ze begon met een flinke schep suiker in haar thee, hoewel ze zichzelf al sinds haar achttiende verplicht had die helemaal zonder suiker te drinken. Daarna liet ze flink veel boter smelten in een pan en bakte er heerlijk vette worstjes in. Tot slot at ze drie chocomoesjes na elkaar op. Heerlijk. Ze fleurde weer helemaal op, en besloot naar buiten te gaan en de rest van de dag te genieten van Warschau zonder drukte.

Ze dwaalde uren rond door Łazienki park, en bewonderde er de paleizen en andere bouwsels, waaronder een nogal vreemde standbeeld van Chopin. Het leek alsof hij achter en onder een gigantische klauw zat. Ze vermoedde dat die een piano moest voorstellen. Enkele eenden lagen te slapen op het ijs van de vijver, maar anderen liepen wakker rond. Ze schrok even toen ze een groot blauwachtig beest in een boom zag zitten, maar dat bleek een pauw te zijn. Toen het harder begon te sneeuwen ging ze niet meteen terug naar de jeugdherberg, maar liep eerst langs een vierentwintig uren supermarkt. Leve de consumptiemaatschappij. Daar vulde ze haar rugzak met eten, drank en sigaretten, en liep voorbij de slapende caissières. Het alarm galmde door de stille stad.

Niemand had op haar e-mails geantwoord, ook Thomas niet. Maar ze kon echt niet geloven dat ze alleen op de wereld was. Als ze dat zou doen zou ze haar geestelijke gezondheid niet kunnen bewaren.

Voor ze ging slapen strooide ze brood en kaaskorstjes op de binnenplaats. Tevreden keek ze toe hoe de uitgehongerde vogelpopulatie van Warschau zich daaraan te goed deed. De dikke sneeuw, de kale bomen en de pastelroze geverfde gebouwen die hen omringden deden ietwat sprookjesachtig aan, maar de kwetterende vogels waren helemaal echt. Gek toch hoe een woord dat altijd positief geklonken had nu iets slechts belichaamde, bedacht Brenda. Sprookjesachtig. Fuck it.

Dag 3

De volgende ochtend bleek de stroom uitgevallen, voor zo ver ze kon zien in heel de stad. Contact met de buitenwereld werd zo onmogelijk. Ze was blij dat ze niet in God geloofde, anders zou ze nu moeten denken dat hij of zij haar wel heel erg moest haten.

Ze liep luid roepend door de stad, hopend een andere slapeloze te bereiken, maar kreeg enkel antwoord van de vogels. Hier en daar lag er iemand te slapen, een bedelaar of gewoon iemand die de pech had die nacht buiten geweest te zijn. De diepe slaap leek hen er gelukkig voor te behoeden dood te vriezen. Een slapende stad kon ze nog net aan, een dode stad zou haar pas echt beangstigen.

Die avond vervloekte ze zichzelf omdat ze geen opbeurend boek had meegenomen. Al lezend zou ze aan de realiteit kunnen ontsnappen, maar ze had enkel een bundel griezelverhalen van H.P. Lovecraft meegenomen, en daar werd ze niet vrolijker van. In de jeugdherberg lag een stapel boeken die je mocht inruilen voor andere boeken die je zelf niet meer wou hebben, maar dat systeem zorgde er niet verwonderlijk voor dat er vooral boeken lagen waar vrijwel niemand iets aan had. Maar liefst drie boeken in het Chinees, en daarnaast Chinese for beginners. Enkele stationsromannetjes. Zowaar ook een boek in het Nederlands, maar dan wel één over kamerplanten.

Dag 4

Met een alcoholstift liet ze boodschappen achter op de muren.

Are you awake? So am I. Brenda, staying at Nathan’s Villa Hostel, ulica Piękna. Please come and see me.

Het was inmiddels warmer geworden, en op sommige plaatsen veranderden de dikke pakken sneeuw langzaam in grote plassen water.

Dag 5

Brenda bleef binnen, half hoopvol maar toch ook de wanhoop nabij.

Normaal zou ze al weer thuis geweest zijn. Ze dacht aan haar moeder, doodongerust omdat haar dochter niet was teruggekeerd uit zo’n eng oostblokland. Zou ze naar de politie gaan? Zou er een zoekactie op touw worden gezet? Zou iemand haar komen redden?

Er kwam niemand. Was er dan echt in heel Warschau niemand meer wakker? En als dat zo was, waarom was dan juist zij niet in winterslaap gegaan? Was het haar slapeloosheid die haar gered had, of zat er meer achter? Duizenden vragen dwarrelden door haar hoofd, tot ze er bijna gek van werd en begon te wensen dat ze zelf ook niet meer wakker zou worden. Ze miste Kaat. Als Brenda in een sombere bui was, wist haar beste vriendin haar altijd op te vrolijken. Maar door haar nu te zien slapen, dichtbij maar onbereikbaar, ging Brenda zich alleen maar ellendiger voelen.

Dag 6

Brenda nam een besluit. Met haar Zwitsers zakmes forceerde ze het slot van het kastje waar één van de Amerikanen zijn rugzak in bewaarde, en gooide die leeg, om hem daarna weer te vullen met dingen die ze nodig zou hebben, vooral kleren en eten, en twee dekens. Toen ze aankwamen had ze slechts met veel moeite haar eigen koffer van de taxi naar de jeugdherberg gekregen, en ermee de trappen op geraken was helemaal een nachtmerrie geweest. In zo’n trekkersrugzak kon ze twee keer zoveel spullen steken zonder dat haar mobiliteit er enorm door gehinderd werd.

Ze keerde terug naar de taxi, stak de rugzak in de koffer en verplaatste de chauffeur naar de achterbank. Dat was een pak moeilijker dan ze het zich had voorgesteld. Eerst kreeg ze amper beweging in de man, en terwijl ze aan hem stond de trekken viel de stakker in een plas naast de taxi. Het water spatte in haar gezicht. Brenda vloekte luidkeels en verontschuldigde zich toen uitgebreid tegen de doorweekte maar nog steeds snurkende taxichauffeur. Ze slaagde er in hem overeind te trekken. Zijn hoofd leunde nu op haar schouder, zijn armen bungelden achter haar, ze voelde zijn gewicht tegen haar borsten drukken. Ze moest wat manoeuvreren om voorbij de achterdeur van de taxi te geraken. Ze had haar armen stevig om de slapende man geslagen, uit angst hem weer te laten vallen, en zo walsten ze langzaam maar zeker naar de deuropening. Langzaam knielde ze daarvoor neer en schoof de man toen met zijn hoofd eerst naar binnen. Ze haalde de dekens uit de rugzak en stopte hem zorgzaam in.

Toen ging ze zelf achter het stuur zitten. De motor moest even opwarmen, maar toen ze uiteindelijk toch kon vertrekken reed ze opgewonden de onbekende toekomst tegemoet. De radio zond enkel gekraak uit, dus zong ze zelf maar wat. Wat zou Milan denken als hij haar nu kon zien? Zo vindingrijk en zelfredzaam als vandaag was ze in hun relatie nooit geweest. Ze stelde zich voor dat hij vol bewondering zou zijn voor haar heldhaftige gedrag en haar zou smeken hem nog een kans te geven. Ze zou hem in zijn gezicht uitlachen.

De rit was moeizaam, er lag immers nog veel sneeuw op sommige plaatsen, en ze moest verschillende keren uitstappen om de auto eruit te duwen. Maar langzaam maar zeker verliet ze de stad. Warschau leek abrupt te stoppen en meteen over te gaan in ongerept platteland.

Dag X

Wanneer ze aan een dorp komt, toetert Brenda luid en wacht met kloppend hart of er iemand zal reageren. Voor haar geestesoog ziet ze iemand uit een huis komen, haar lachend en de Heer dankend tegemoet lopend. Brenda stapt uit en omhelst de vreemdeling, als een lang verloren vriend. In werkelijkheid heeft ze tot hiertoe nog niet zoveel geluk gehad, maar ze blijft er van overtuigd dat er ergens een wakkere ziel moet zijn, al moet ze ervoor naar het andere eind van de wereld rijden. Ze mag de moed niet opgeven, misschien woont hij of zij al in het volgende dorp.

Ben jij nog wakker?

Weet je dat zeker?

Posted by Karlien on June 4, 2005 10:42 AM
Category: Travel-related fiction
Comments
Email this page
Email this entry to:


Your email address:


Message (optional):




Designed & Hosted by the BootsnAll Travel Network