Categories
Recent Entries

Archives

April 16, 2005

Reuzengebergte

Een woordje uitleg voor ik aan het verhaal begin

Dit is een verhaal dat ik heb geschreven voor de verhalenwedstrijd van Fantasy Realm. De gebruikers van het forum mochten stemmen en ik werd twaalfde van vijftien verhalen. Geen groot succes dus. De meeste commentaar die ik erop gekregen heb is eigenlijk wel terecht, vooral dan het feit dat de personages nogal zwart-wit zijn.

En dan nu het verhaal zelf ...

Reuzengebergte

Hoewel ze van zonlicht houden, wagen elfen zich overdag nog maar zelden buiten. Als ze zich niet voor de mensen zouden verbergen, zou hen waarschijnlijk hetzelfde lot beschoren zijn als de vele andere door de mensen uitgeroeide wezens. Tibándríel Można wist dit heel goed, maar met haar negenennegentig jaar was ze nog maar een kind, en jonge elfen zijn nu eenmaal van nature nieuwsgierig en niet altijd even gehoorzaam. Tibi was een buitengewoon nieuwsgierige en eigenzinnige elf. Haar overgrootmoeder, de wijze Sąráel, had haar vaak de droeve geschiedenis van de draken verteld. Zij waren door Moeder Natuur uitverkoren om voor alle dieren te zorgen, en het evenwicht op aarde in stand te houden. De draken hadden medelijden gehad met de mensen. Die waren immers vrijwel kaal, ze hadden geen schubben of schild en enkel haar op een paar plekken van hun miezerige lichaam. Ze waren niet goed bestand tegen de meeste weersomstandigheden, en ook hun klauwen en tanden stelden zeer weinig voor. Daarom hadden de draken hen het vuur gegeven, zodat ze zich konden verwarmen en roofdieren op afstand houden. In plaats van dankbaar te zijn, hadden de mensen de draken één voor één uitgemoord. Toch geloofde Tibi niet dat alle mensen zo slecht waren als er verteld werd. Er leefde hier in het Reuzengebergte sinds enkele jaren een mensengeest, die weliswaar zeer eenzaam en verbitterd was, maar zeker niet boosaardig. Wanneer de mensen zich in de bergen waagden als de paden bevroren waren en de lucht gevuld met mist, en de elfen hen betoverden met hun lokzangen en magische kleurenpracht, hen steeds verder weg van de wandelpaden meevoerend tot ze verloren liepen, vielen, en overleden aan hun verwondingen of doodvroren, voelde de zachtaardige Tibi diep medelijden, vooral voor de mensenjongen, die even speels zijn als elfenkinderen.

Gisteren waren er een heel bijzondere man en zijn kinderen aangekomen. Tibi kon haar nieuwsgierigheid echt niet bedwingen, al was ze zich bewust van de risico’s van overdag naar buiten gaan. Ze vloog zo hoog mogelijk terwijl ze hen gadesloeg, zodat de mensen haar voor een insect zouden houden. Ze genoot van de zonnestralen die haar huid streelden, en van de geuren en kleuren die op deze zonnige zomerdag zoveel sterker waren dan ze gewend was.

“Een elfje! Papa, kijk, ik zie een elfje!” riep de vijfjarige Wannes opgewonden.
Jasper lachte, streek zijn zoontje door het haar, en verbeterde: “ Nee, dat is een vlinder, lieverd. Elfjes bestaan niet echt.” Jasper wist dat zijn kinderen een zeer levendige fantasie hadden, en op vakantie werd die blijkbaar nog meer gestimuleerd. Er hing hier in het Reuzengebergte dan ook een betoverende sfeer. Hij had lang getwijfeld of hij met de jongens hierheen zou komen, maar nu ze hier ongeveer ter hoogte van de boomgrens rondwandelden, zorgeloos, de kleintjes vrolijk, hijzelf eindelijk nog eens helemaal ontspannen, wist hij dat hij de juiste beslissing had genomen. Acht jaar geleden, een jaar voor Tijl geboren werd, was hij hier met zijn vrouw Ines geweest. Ze waren toen pas getrouwd, dolverliefd, en beleefden de mooiste tijd van hun leven. Jasper had gevreesd dat het misschien te pijnlijk zou zijn om terug te keren naar een plaats waar Ines, die twee jaar geleden zelfmoord had gepleegd, zo intens veel van had gehouden. Maar het gaf hem juist troost om nu hier te zijn met Tijl en Wannes, in wie een stuk van zijn vrouw verder leefde.

Met zijn drieën wandelden ze over de schaars begroeide maar niet compleet kale bergkam. De kleurencombinatie van verschillende groen- en geeltinten en rosbruin zorgde voor een speciale, ietwat onecht aandoende sfeer. De begroeiing bestond naast mos en stug gras voornamelijk uit heideplanten en minuscule dennenboompjes. Ze wandelden in stilte, Wannes aan Jaspers hand, Tijl een paar meter voor hen, tot Wannes een nieuw wonder ontdekte.
“Sneeuw! Papa, kijk, daar ligt sneeuw!”
“Kom, we gaan een sneeuwpop maken.”, voegde Tijl er aan toe, en hij maakte aanstalten om naar de smeltende sneeuwlaag te rennen. Jasper kon hem nog net tegenhouden.
“Je mag in de bergen nooit van het pad afgaan. Dat is gevaarlijk, als je uitglijdt kun je helemaal naar beneden vallen. En het is ook niet lief voor de plantjes, als iedereen daar op trapt gaan ze kapot.” Tijl was zichtbaar teleurgesteld, maar het idee om helemaal naar beneden te vallen sprak hem toch ook niet zo aan, dus hij gehoorzaamde. Hij hoopte dat er misschien nog ergens sneeuw op het pad zou liggen, dan mochten ze er wel in spelen. Ze stapten verder naar een plek waar ze konden picknicken met zicht op een soort gletsjer. Doodsimpele boterhammen met kaas of choco smaken zoveel beter in de frisse buitenlucht. Door de wind, die geregeld opstak en dan weer een tijdje ging liggen, was het soms wel erg fris, dus ze bleven niet al te lang zitten. Ze staken even de grens over naar Tsjechië en wandelden via een andere weg terug naar Polen. Voor ze terug bij de stoeltjeslift waren, hadden de jongens zich nog verbaasd over tientallen wonderlijke dingen.

Ze namen de voorlaatste stoeltjeslift terug naar Szklarska Poręba, waar ze in een gezellig klein pensionnetje logeerden. De kinderen fantaseerden enthousiast over het speelgoedstadje dat beneden hen lag, maar Jasper keek nog even achterom naar boven. Daar zag hij een vrouw staan, donkerblonde haren wapperend in de wind, die griezelig veel op zijn overleden vrouw leek. En vreemd genoeg droeg deze vrouw een afgewassen blauwe jeans en een zwarte fleece-trui, net als Ines op de dag dat hij haar lichaam gevonden had, al dood maar nog warm, een leeg doosje slaappillen naast haar op de grond. Hij had haar nog vergeefs proberen te reanimeren, maar volgens de dokter was het toen hij binnenkwam toch al te laat geweest om haar nog te redden. De vrouw zwaaide naar iemand in de stoeltjeslift, en Jasper meende haar nog te zien glimlachen (hoewel ze ondertussen te ver weg waren om zoiets te kunnen onderscheiden) voor ze zich omdraaide en schijnbaar in het niets opging. Hij drukte zijn zoontjes dicht tegen zich aan, maar ondanks hun nabijheid voelde hij zich plots verschrikkelijk alleen.

Tibi had hen de hele dag gadegeslagen. De kleinste had haar gezien, maar ze had instinctief aangevoeld dat hij geen gevaar voor haar betekende, ook niet als ze dichterbij gekomen zou zijn. En oh, wat had ze dat graag gedaan, wat zou ze die vreemde mensenkinderen eens graag van dichtbij bestuderen. Toen ze in die vreemde, lawaaierige mensenmachine terug afdaalden naar de vreemde, gevaarlijke mensenwereld in de bossen waar de elfen gewoond hadden voor ze voor hun eigen veiligheid genoodzaakt waren geweest zich terug te trekken hoger in de bergen, vloog ze snel terug naar huis, voor het zou beginnen schemeren en de andere elfen wakker zouden worden en haar afwezigheid zouden opmerken.

Voor Tijl en Wannes was er geen groter festijn denkbaar dan pizza met cola. Daar mocht voor Wannes wel geen prik in zitten, dus eer Jasper klaar was met roeren tot de cola voor zijn jongste zoon aanvaardbaar was en aan zijn pizza al funghi kon beginnen, waren de jongens al bijna klaar met eten. Terwijl hij at luisterde hij naar hun verhalen.
“Jammer dat we geen sneeuwman mochten maken.”, merkte Tijl op.
“Als je van de berg gevalt was, zou het nog jammerder zijn.”, bracht Wannes daar tegenin. “Dan was je helemaal kapot als je beneden aankomt.”
“Ik zou niet gevallen zijn. Weet je nog toen we die vos zagen, die was ook niet op het pad en die is ook niet gevallen.”
“Ja maar, kindjes en dieren, dat is niet hetzelfde. Ik vond die vos het mooiste vandaag, wat vond jij het mooiste?”
“Die gekke stenen boven op de berg, toen we heel hard naar boven moesten stappen. Precies een kasteel.”
“Misschien wonen de elfjes in dat kasteel. Ik vond het elfje eigenlijk nog mooider dan een vos.”
“Elfjes bestaan niet.”
“Wel waar.”
“Niet waar, hé papa?”
Jasper schudde zijn hoofd. Hij wilde iets zeggen, maar had net een grote hap pizza genomen. Hij kauwde zo snel hij kon. Tijl stak zijn tong uit naar zijn broertje, dat een sip gezicht trok. Jasper slikte met een flinke slok bier het laatste beetje pizza in zijn mond door.
“Maar als jij in elfjes wil geloven, dan mag dat hoor. Er zijn mensen die in veel vreemdere dingen geloven.”
“Wat vond jij het mooiste, papa?” vroeg Tijl.
“Ik vind vandaag alles mooi. Ik vind jullie mooi, en dat de zon scheen, en dat ik niet moet gaan werken en jullie niet naar school, en dat we kunnen doen waar we goesting in hebben. Ik vind de natuur hier mooi, en de frisse lucht.”
“Ik heb mama gezien in de lucht.” Tijl keek hem bloedserieus aan.
“Dat zul je je maar ingebeeld hebben, soms willen we iemand zo graag zien dat we denken dat we ze echt zien.” Hij dacht aan de vrouw bij de stoeltjeslift, en aan de duizenden andere keren dat hij meende Ines gezien te hebben.
“Nee, ze was er echt. Want mama is in de hemel, en hoog in de bergen is de hemel zo dichtbij dat je soms de mensen die in de hemel zijn kunt zien.”
Jasper glimlachte. Waarom kon hij niet zo zeker zijn van dat soort dingen?

“Tibándríel Można, je hebt de Raad der Wijzen diep teleurgesteld. Je jonge leeftijd kan geen excuus zijn voor het in gevaar brengen van de gehele elfheid.” Tibi zocht tussen de honderden elfen die haar aankeken vanuit de raadzaal en van op de balkons wanhopig naar een begrijpend gezicht, maar zelfs haar ouders keken afkeurend. De hele ruimte rook sterk naar rottende bladeren. Dat was geen goed teken. Je kunt de emoties van elfen immers ruiken, als ze goed gemutst zijn ruiken ze naar frisse lentebloemen, als ze kwaad of droevig zijn zoals nu naar de herfst. Tibi’s afwezigheid was niet onopgemerkt voorbij gegaan. Haar harteloze halfbroer Morandrûl was wakker geworden, had de slaapplaats naast hem leeg gevonden en was meteen naar de Wakers gevlogen. Toen ze terugkwam was de hel losgebarsten, helemaal toen ze moest toegeven dat een mensenjong haar gezien had. Elfen kunnen nu eenmaal niet liegen, dat is een gave waar enkel mensen en trollen over beschikken.

Toen Jasper het balkon opstapte om een sigaret te roken, zat Ines hem op te wachten. Ze zat op de grond met haar armen om haar opgetrokken benen geslagen. Ze droeg de kleren waarin ze gestorven was, en keek hem aan met een twinkeling in haar grijsgroene ogen en rond haar mond de mysterieuze glimlach waar Jasper toen ze elkaar pas kenden knikkende knieën van gekregen had, maar die hem later soms had doen afvragen of ze iets te verbergen had. Hij keek haar doordringend aan terwijl hij zijn sigaret aanstak, zijn uiterste best doende om niet met zijn ogen te knipperen, want uit ervaring wist hij dat haar beeld dan plots weer weg kon zijn. Hij was er aanvankelijk ook van overtuigd dat ze bij de eerste rook die hij zou uitblazen mee in rook zou opgaan. Maar dat gebeurde niet, dus bleef hij naar haar staren. Het was Ines die uiteindelijk de stilte verbrak.
“Dag Jasper. Ik heb zó lang op je gewacht, ik begon al te vrezen dat je nooit zou komen.” Er klonk een zweem van verwijt in haar stem.
Dit was hem nog nooit overkomen. Hij had haar de afgelopen twee jaar zo vaak gezien, als hij ergens alleen was zoals nu, maar ook in elke massa was er een vrouw die sprekend op haar leek. Soms dacht hij zelfs dat hij haar rook, of meende haar lichaam naast het zijne te voelen als hij wakker werd, haar hand op zijn buik, haar hoofd tegen zijn schouder. Ze had echter nog nooit tegen hem gesproken, terwijl hij toch zo veel vragen voor haar had. Ze had ook geen afscheidsbrief achtergelaten. Terwijl hij de wervelwind van woorden en vragen die in zijn hersenpan was opgestoken probeerde te kalmeren inhaleerde hij diep, hield de rook vast in zijn longen tot die er pijn van deden, en liet toen zeer langzaam de rook weer ontsnappen.
“Ben je een geest?”, vroeg hij toen hij eindelijk zijn stem hervonden had. Hij bedacht meteen dat dat zowat de onnozelste vraag was die hij had kunnen stellen.
Ines knikte.“Ik heb hier de beste tijd van mijn leven doorgebracht. Het zou de hemel op aarde moeten zijn.”
Jasper dacht terug aan wat Tijl over haar gezegd had in de pizzeria. Hij stelde de ene vraag die hij al twee jaar had willen stellen: “Waarom heb je die overdosis genomen?”
“Het leven was zo’n sleur geworden. Er was geen plezier meer. Mijn werk was saai. De kinderen hadden constant van alles nodig, vroegen constant om aandacht, lieten me geen moment met rust. Ik had nooit tijd voor mezelf, en tussen ons was er ook niet zo veel meer. Het was alsof ik voortdurend met een vieze smaak in mijn mond rondliep, een smaak die elke dag een beetje bitterder werd en waar geen tandpasta tegenop kon.”
“Hield je niet meer van mij?” Hij gooide zijn sigarettenpeuk over de balkonrand naar beneden en volgde die met zijn ogen, te bang om haar nu aan te kijken.
“Ik kon gewoon van niets of niemand meer houden. Ik was leeg. Ik wist dat het nooit meer zou worden zoals toen we hier waren. Mijn leven had geen zin meer.”
“Waarom heb je me nooit verteld dat je je zo voelde?”
“We hadden al zo lang niet meer echt met elkaar gepraat. Ik dacht dat jij niet meer van mij hield, dat je alleen bij mij bleef voor de kinderen of uit gewoonte.”
De tranen sprongen hem in de ogen. Het was allemaal zijn schuld, zoals hij altijd gevreesd had. Hij hield nog wel van haar, waarom had hij dat niet vaker laten merken, waarom had hij dat niet af en toe gewoon gezegd?
“Ik hield nog wel van je. Ik hou nog steeds van je.”, was alles wat hij snikkend kon uitbrengen. Ze keken elkaar lang aan, proberend elkanders ziel te doorgronden.

Tibi voelde haar hart ineenkrimpen toen de deur van haar cel met een doffe klap achter haar dichtsloeg. Ze was zwaar gestraft voor haar onverstandige vergrijp. De volgende 31 jaar, tot ze meerderjarig werd, zou ze overdag in deze cel opgesloten zitten, zodat ze niet weer zichzelf en het voortbestaan van de hele elfheid in gevaar kon brengen. Ook ’s nachts zou ze enkel nog met speciale toestemming en als ze goed studeerde naar buiten mogen. Dat was helemaal niet eerlijk, vond ze. Ze was ongehoorzaam geweest, haar verstand wist dat ze belangrijke wetten overtreden had, maar haar gevoel vertelde haar nog steeds dat deze mensen niet slecht waren, en dat ze om de één of andere reden een positieve bijdrage aan de geschiedenis van de elfen zouden kunnen leveren. Dat laatste was eerst een vaag, onbestemd gevoel geweest, maar nu was het heel sterk verbonden met het jongste mensenkind. Plots wist ze dat ze hem moest zien, zo snel mogelijk. Ze kon hier niet blijven zitten. Ze wreef met haar handen over de randen van haar cel, keek door het raam naar de sterren. Ze moest naar buiten, maar het raam was amper groter dan haar vuist, daar paste ze nooit door. Ze wreef met haar handen over de randen van het raam, sloot haar ogen en riep het beeld van het mensenkind op, tot ze hem niet alleen kon zien maar ook horen en ruiken. Zijn springerige donkerblonde piekhaar, zijn schrille maar vriendelijke stem, de kuiltjes in zijn wangen als hij lachte, de geur van mensenzweet en appelsap, de moedervlek op zijn linkeroorlel. Ze concentreerde zich volkomen op hem en het belang van een ontsnapping uit de elfenburcht. Ze maakte een zacht zoemend geluid, tot het voelde alsof haar binnenste in brand stond. Uiteindelijk bereikte ze haar doel. De wanden waarover ze wreef veranderden langzaam van densiteit en ze werden zacht als boter. Ze vergrootte de opening en wurmde zich erdoor. Toen ze eenmaal buiten was, ging er een geweldige energiestoot door haar heen.

De tranen stroomden nu over zijn gezicht. Hij proefde de zoute smaak wanneer ze op zijn lippen vielen. Ines huilde niet, maar ze keek zo triest dat hij pijn voor twee voelde. Hij kon niet naar haar blijven kijken. Toen hij van haar weg keek zag hij hoog in de bergen een lichtflits in een onbeschrijflijk mooie kleur, die zowel op roze als op groen leek, als vuurwerk zonder geluid. Toen voelde hij een hand op zijn schouder. Haar hand. Hij draaide zich naar haar om. Er liep nu ook een traan over haar wang.
“Blijf bij me.”, snikte ze. “Ik heb me vergist. Ik was hier gelukkig, maar dat kwam alleen door jou. Zonder jou is dit niet de hemel, maar de hel.”
“Ines.”, zei hij zachtjes, en kuste haar. Hij was niet zeker geweest of je een geest kunt kussen, maar haar lippen en tong en haar hele lichaam voelden echt, en het was de beste kus in jaren. Er hing een geur van verse lentebloesem in de lucht.

De mensengeest en haar man letten niet op Tibi toen ze door de open deur naar binnen vloog. Binnen deed Wannes de slaapkamerdeur voor haar open, alsof hij haar verwacht had. De twee jongens keken het elfje verbaasd aan. Tibi was een beetje bang, van dichtbij waren ze toch wel heel groot, maar ze deden haar geen kwaad. Ze begon voor hen te zingen, ze luisterden en keken ademloos toe. Uiteindelijk vielen ze alle twee in slaap, dicht tegen elkaar, met hun armen om elkaar heen geslagen, zoals elfenkinderen. Ze strooide dromenpoeder over hen uit, en landde op de oorlel van de kleinste.
“Jij wordt een verhalenverteller.”, sprak ze. “Je zult de mensen prachtige verhalen over elfen vertellen. En misschien zullen ze ze alleen mooi vinden en niet geloven dat we echt bestaan, maar ze zullen wel weten dat ze elfen geen kwaad hoeven te doen, zodat we uiteindelijk weer vrij in het daglicht zullen kunnen rondvliegen.”

Ines verbrak de omhelzing, en herhaalde: “Blijf bij me. Blijf altijd bij me.”
“Kan dat? Ik wil niet vervelend doen, maar jij bent dood en ik leef nog.”
“Maar daar kun je iets aan doen. Kies ook voor de dood.”
Zijn gezicht vertrok.
“Wees niet bang, het doet geen pijn.”
“En de jongens dan? Ik kan hen toch niet achterlaten, ze hebben mij nodig.”
“Ik heb je ook nodig.”
“Ja, maar …”
“Hou je meer van hen dan van mij?”
Hij keek haar ongelovig aan. Hoe kon ze nu verwachten dat hij koos tussen haar en hun kinderen? Hij besefte dat hij haar de laatste twee jaar misschien iets te veel geïdealiseerd had, en vergeten was hoe egocentrisch ze soms ook kon zijn.
“Jij hebt ons in de steek gelaten. Ik hou evenveel van jou als van hen, maar ik kan hen niet ook in de steek laten. Sorry.”

Hij knipperde met zijn ogen, een honderdste van een seconde maar, en ze was voorgoed verdwenen.

Tibi vloog al uren rond over het stadje. Ze had gedaan wat haar gevoel haar ingaf, en ze dacht nog steeds dat dat het juiste was, maar ze wist nu ook dat ze niet naar huis terug kon keren. En ze had geen flauw idee waar ze dan heen moest. Het werd al licht, ze moest snel iets bedenken. Uit een open raam hoorde ze muziek. De eenvoudige mensenmuziek stelde niet veel voor tegenover elfengezang, maar toch werd ze er door aangetrokken. Ze vloog met ingehouden adem het raam binnen. Ze had muzikanten verwacht, maar zag enkel een doos waar de muziek uit kwam. In het bed lag een dikke stinkende man luid te snurken. Misschien zaten de muzikanten in de doos, maar dan konden ze niet veel groter zijn dan een elf. Ze bestudeerde het ding minutenlang, maar ze vond geen ingang. Maar als ze kon uitbreken, kon ze ook inbreken, dus ze besloot dezelfde truc te proberen. Het laatste wat ze voelde, was een energiestoot die honderd keer sterker was dan degene die ze na haar ontsnapping gevoeld had.

Jasper, Tijl en Wannes zaten aan het ontbijt. Ze dronken koffie, melk en fruitsap, en aten brood met kaas of confituur, spiegeleieren en smakelijke Poolse worstjes. Jasper had die nacht niet geslapen. Hij had veel gehuild en al zijn sigaretten opgerookt. Vlak voor het ochtendgloren had hij sirenes gehoord en een gloed gezien aan de andere kant van het stadje. De kokkin van het pension had hem zo juist in gebroken Duits verteld dat er ergens een kortsluiting was geweest, en dat een man die lag te slapen niet meer uit de brand gered had kunnen worden. Hij voelde zich verdoofd. Maar nu hij naar zijn kinderen keek, wist hij heel zeker dat hij de juiste beslissing genomen had. Hij was eigenlijk best gelukkig, meestal. Hij miste Ines enorm, er zou altijd een gat in zijn hart zijn, maar ze moesten met z’n drieën verder, en al wat hij kon doen, was er het beste van maken.

Posted by Karlien on April 16, 2005 04:01 PM
Category: Travel-related fiction
Comments
Email this page
Email this entry to:


Your email address:


Message (optional):




Designed & Hosted by the BootsnAll Travel Network